Voor Vlaamse rechtszekerheid
Op vandaag worden onze bedrijven en zijn werknemers geconfronteerd met een dwangmatige kaakslagdemocratie moreel opgedrongen door een doorgeslagen klimaatobsessie. Moeten wij ons milieu beschermen? Jazeker. Moeten wij natuurgebieden beschermen? Jazeker. Moet er een energietransitie komen? Jazeker. Moet er een mobiliteitstransitie komen? Jazeker. Maar we moeten dat doen in evenwicht met een gezonde economie, een stijgend welvaartspeil en een gegarandeerde leefbaarheid. Vandaag is deze balans zoek, dat blijkt duidelijk uit vele politieke discussies zoals bijvoorbeeld rond het stikstofdossier. Om dit te remediëren moeten er mijns inziens twee zaken gebeuren: het rechtszekerheidsbeginsel uitbreiden via een opname in de Grondwet van het recht op ondernemen, en een minimale geldigheidsduur/houdbaarheidsdatum van wetten moet zijn ingang vinden. Zo kunnen we een bescherming bieden voor investeringen van bedrijven en het ondernemerschap in het algemeen.
Recht op ondernemen
Voor het recht op ondernemen moeten we – zoals vele rechten trouwens – terug naar de Franse Revolutie. In 1789 werd in de eerste plaats gestreden voor individuele vrijheid die logischerwijs ook een economische vrijheid omvatte. Voor de Franse Revolutie heerste er een corporatistisch hyperreglementering opgelegd door gilden, die bovendien zo divers was dat een kat er zijn jongen niet in terugvond. Daarom werd in maart 1791 het decreet-d'Allarde aangenomen, waarmee de corporatische wetten en regels van gilden werden afgeschaft. Zo staat er in het decreet onder artikel 7 te lezen: ‘Vanaf 1 april aanstaande zal iedereen vrij zijn om een handel te drijven of een beroep, kunst of ambacht uit te oefenen dat hij of zij geschikt acht…’ (vrije vertaling). De vrijemarkteconomie was geboren. De hoofdbrok van het decreet is in België in 1795 van kracht geworden.
Bescherming tegen Kafka
De principes van het decreet-d’Allarde, meer bepaald de vrijheid van ondernemen, werden in 2013 overgenomen in het Wetboek van economisch recht (WER). Maar het beschermt bedrijven en zijn werknemers niet tegen de drive naar reglementitis die vandaag de politiek overheerst en de maatschappij en het ondernemerschap – vergeef me de term – verstikt. Kafka is hierbij vaak dichterbij dan gezond verstand. Voorbeelden zijn legio. Het recht op ondernemen is vandaag nog steeds een soort subjectief principe. De wetgever kan, hoewel begrensd, perfect wetten stemmen tegen de vrijheid van handel. Als argument daarvoor worden vaak beginselen van behoorlijk bestuur naar voren geschoven en vaak hoger geacht. We kunnen daarover van mening verschillen, maar in een oorlog van olifanten wordt de mier vertrappeld en de grond beschadigd.
Grondwettelijk kader
Over de grondwettelijke verankering van het recht en de vrijheid op ondernemerschap bestaat veel discussie. Zo zei professor Francis Delpérée (PSC, nu Les Engagés) in 1993 in de Senaat: “in de eerste plaats, wanneer men het over het recht op arbeid heeft, men voornamelijk denkt aan arbeid in loondienst of als zelfstandige, maar dan stelt men vast dat één van de economische rechten ontbreekt: de vrijheid van handel en industrie, dat wil zeggen het recht om een handels- en industriële activiteit te verrichten.”
Hoewel hij aangeeft dat artikel 23 1° van de Grondwet ook het recht op arbeid van een zelfstandige omvat of zou moeten omvatten, merkt hij op dat het fundamentele recht ontbreekt om een handels- en industriële activiteit te verrichten. Dit kan voor sommigen ambigu klinken, maar dat is het niet. Alles valt terug op een vrije beroepskeuze en de manier waarop men die keuze vorm wens te geven. Doet men dat als arbeider, bediende of zelfstandige, het zou geen verschil mogen uitmaken. Maar, omdat het recht op ondernemen formeel ontbreekt lijkt het erop dat werken als zelfstandige grondwettelijk niet als arbeid beschouwd wordt.
Minimale houdbaarheidsdatum van wetten en decreten
Op vandaag kent een bedrijf of een startende zelfstandige de bestaande wetgeving en eventueel de wetgeving die op stapel staat. Hij kent echter niet de grillen van een volgende Europees Commissaris met profileringszucht of een minister of politieke partij met een dogmatische beginselvastheid. Verkiezingen bieden geen democratische zekerheid omdat coalities buiten de wil om van de kiezers gevormd worden en regeerprogramma’s te vaak te veel afwijken van de verkiezingspropaganda.
Daarom moeten wetten met economische significantie in ons land mogelijks voorzien worden van een minimale houdbaarheidsdatum. Een slot op de wet welke bedrijven de garantie geeft dat hun investeringen niet onderhevig zijn aan de grillen van de politiek. Een ondernemer kan zijn investering vervolgens aftoetsen aan de minimale houdbaarheidsdatum van een wet. Kiest hij ervoor om het risico te nemen terwijl de houdbaarheidsdatum nakende is, dan is dit zijn recht, maar verliest hij tevens het recht op schadevergoeding wanneer de wet eventueel wijzigt.
De overheid gaat met het toevoegen van een minimale houdbaarheidsdatum een contract aan met zijn burgers en biedt hen daarmee een betere rechtszekerheid, bedrijfszekerheid en arbeidszekerheid. Het zou naar mijn bescheiden mening kunnen zorgen voor een stabieler economisch klimaat.
Rechtszekerheidsbeginsel
Om het rechtszekerheidsbeginsel uit te breiden, moet mijns inziens bij artikel 23 van de Grondwet een punt 7° toegevoegd worden die luidt: ‘het recht op ondernemen en om een handels- en industriële activiteit te verrichten.’
Met dit opiniestukje heb ik niet de pretentie alle waarheid in pacht te hebben, noch om de juridische realisatie van dit idee strikt te omkaderen. Ik wil vooral de politieke discussie op gang brengen rond een betere bescherming van onze ondernemingen en haar werknemers. Het tekort aan rechtszekerheid is vandaag de dag één van de doodgravers van investeringen en vrij ondernemerschap in ons land.
Tijd voor Vlaamse rechtszekerheid.
Door Ingnace Vandewalle